woensdag 25 november 2009

De kunst van het ruïnes bouwen...

Voor de Cubaanse auteur Antonio José Ponte is Havana, en met name het Cuba van na de val van de Sovjetunie, een 'bewaakt feest'. Een partijtje voor toeristen, jineteras, pingueros en nostalgici van de vrolijke, om commerciële redenen naar de nationale verbeeldingswereld teruggehaalde jaren vijftig. Naar de verbeeldingswereld dus, niet naar de werkelijkheid. Zelfs Buena Vista Social Club is niet meer dan een reconstructie van het nooit geconstrueerde. Zoals het huidige Brugge in de eerste plaats een 19de-eeuwse uitvinding is. En het gerestaureerde Habana la Vieja met parafernalia pocht die nooit eerder in hun huidige presentatie bestaan hebben, en zo begoochelingen verkoopt aan toeristen en revolutionaire bedevaarders. Gelukkig, en dat is wél waar, heeft het recyclen van de fifties in volle Período Especial op zijn minst wat Spelen opgeleverd op een plek waar het Brood meestal ontbrak.
Antonio José Ponte schreef 'La fiesta vigilada', maar daarnaast onder meer ook 'Un arte de hacer ruinas', 'een kunst van het ruïnes bouwen'. Dan gaat het lang niet alleen over de verwaarlozing waarop de Cubaanse revolutie het patrimonium heeft vergast (en bewaard: een mooi collateraal effect van 1959 is dat het Plan-Sert voor de complete vernieling en miamisering van Oud Havana niet is doorgegaan), maar ook over hoe de revolutie actief ruïnes heeft gebouwd: die van de nooit afgewerkte Escuela de Bellas Artes in Cubanacán natuurlijk, maar net zo goed de Moncadakazerne in Santiago. De beroemde kogelgaten in de voorgevel dateren uiteraard niet van 26 juli 1953 – die liet dictator Batista kort na het mislukte exploot weer dichtmetselen - wel van de prille jaren zestig, toen een jonge revolutionair zich mitrailleursgewijs en ad maiorem revolutionis gloriam tegen de bepleisterde muur mocht uitleven.
Ik denk om nog een heel andere reden aan Ponte. Ik las zopas zijn essay 'Een bezoek aan het museum van de intelligentie', waarin hij uitgebreid Timothy Garton Ash (zie hieronder) opvoert. Soms kan de wereld klein zijn: vorige week zat ik met Garton Ash koffie te drinken, had hij het over zijn Stasi-ervaring in Oost-Berlijn en vertelde ik hem, alle verhoudingen in acht genomen, over mijn ervaringen op Cuba.
In 'Cuba na Castro' laat ik ook een voormalige DDR-burger aan het woord die me, op een terras voor het Parque Central, verzekert dat “álles” in Havana hem aan het regime van Erich Honecker deed denken.
Op ontegensprekelijke manier staat het Parque symbool voor de spionnenstaat die het communistische Cuba is, maar die het eiland ook daarvóór al was. E
n zo kom ik weer bij de jaren vijftig terecht. Lees er Our Man in Havana van Graham Greene maar op na.
De jaren vijftig recyclen betekent dus niet de vrijheid terugbrengen - hooguit het vleugje gealcoholiseerde wulpsheid waar Havana ook toen al zijn handelsmerk van maakte. Maar toegegeven, bijwijlen roepen de exotische clichés wel degelijk een - oppervlakkige - schijn van vrijheid op.


O ja! Ponte leert me nog iets wat ik beter vorige week al had geweten: dat Garton Ash familie is van Greene. Soms worden cirkels op nogal onverwachte wijze rond.

Saludos, Lode.

1 opmerking:

  1. Treffend herkenbaar! Ooit zag ik in dat gepostfabriceerd Oud Havana wel iemand rondlopen met een revolutionair t-shirt waarop de bekende autoritaire militaristische leuze prijkte: "¡Comandante Ordene!". "Commandant (Fidel), beveel!". Het zal onze oud- en kleinlinkse nostalgici niet gestoord hebben, als deze geleide bezoekers het Spaanse al konden verstaan. Dat Spaans hebben ze ook niet van doen: ze worden professioneel voor- en na gebrainwasht, van voor de inschrijving voor de groepsreis, tot de eerste nabespreking. En dat door lieden die zich progressief noemen, alsof er iets progressiefs zou zijn aan verbod voor werknemers, of voor vrouwen, zwarten, jongeren, buurtbewoners, milieuactivisten, bloggers of homo's om zich vrij en autonoom te organiseren en actie te voeren. Nergens wordt het progressieve streven naar gelijkheid zo verkracht als in Cuba, want gelijkheid behelst vooreerts de niet gepriviligieerde toegang tot de vrijheid van denken en handelen, tot verkiezen en gekozen kunnen worden, tot gelijkheid voor een onafhankelijke justitie. Zonder die vrijheid kan men zelfs niet beginnen aan het gevecht voor een groteren materiële en culturele gelijkheid. Daar zorgt de ongenadige repressie wel voor.

    Dirk Van den Broeck
    info@cuba-europa.org

    BeantwoordenVerwijderen