zondag 28 december 2008


Bijgevoegde tekst is een beknopt en panoramisch artikel over 50 jaar Cubaanse revolutie. Wie meer wil lezen over het Cuba van gisteren, vandaag en morgen verwijs ik graag door naar het boek dat ik in februari 2009 bij Meulenhoff/Manteau uitbreng, 'Cuba na Castro. Een eiland in omwenteling.'

Pour mes amis francophones: j'essaierai de vous faire un petit aperçu en français dans les jours à venir...


Brussel, 28/12/2008.



1959-2009: de Cubaanse revolutie en verder

In smokings en baljurken, terwijl in kabaret Tropicana de champagne nog vloeide, namen Fulgencio Batista en zijn gevolg het vliegtuig naar Santo Domingo, op de vlucht voor de oprukkende rebellen van Fidel Castro. Het was de vroege ochtend van nieuwjaar 1959, ter elfder ure had ook VS-president Eisenhower Batista laten vallen.
“Our son of a bitch,” zou F.D. Roosevelt in 1939 over de
Nicaraguaanse dictator Anastasio Somoza hebben gezegd, een uitspraak die evengoed op de Cubaan Batista had kunnen slaan. Batista had in 1952 een coup gepleegd met het voorwendsel dat de even later geplande verkiezingen onmogelijk eerlijk konden verlopen door het gestook van de corrupte Auténtico-partij van president Prío Socarrás. “Ik was een slecht staatshoofd”, zei Prío enkele jaren later grappend van zichzelf, “maar wel het beste dat Cuba ooit gehad heeft.”
Batista’s putsch had groen licht gekregen in Washington, de ‘sergeant’ was nu eenmaal al sinds 1934, en ondanks enig progressief elan omstreeks 1940, een pion van de VS-belangen. Een kwarteeuw later, toen het Witte Huis gesnapt had dat Castro behalve erg populair ook onstuitbaar was, kreeg Batista, een goedgebekte mulat met inheemse wortels, alsnog de bons. Zijn leger was een zootje geworden, de folteringen hadden een theatrale climax bereikt: Fidels strijdmakker Abel Santamaria stierf nadat hem een oog was uitgerukt en diens zus Haydee kreeg de testikels van haar verloofde Boris Santa Coloma op een schaaltje aangeboden.
Schijn bedriegt. Het prerevolutionaire Havana oogde blitzer en rijker dan veel Europese steden, maar kleine en grote fortuinen keken er met
verbazend gemak naast wijdverbreide misère, achterstand en raciale segregatie. Bijna zestig jaar na de onafhankelijkheid van 1902 had Cuba vorm gekregen in een neokoloniale cocktail van suikerbelangen, kansspelen, toerisme, politieke operette en rurale onderontwikkeling.
Als de 19de-eeuwse nationalist José Martí, die zijn korte leven opgeofferd had aan de afwerping van het Spaans-koloniale juk en de onafhankelijkheid van Cuba, uit de dood was opgestaan, zou hij zijn ogen niet geloofd hebben: ofschoon Cuba het lot van zustereiland Puerto Rico bespaard gebleven was en de VS-gezinde annexionisten er het pleit verloren hadden, was Havana al die jaren een hapklare brok voor Washington gebleven. De geografische nabijheid, 90 mijl van Florida, had een kans kunnen zijn, in Cuba verwerd ze tot ultieme historische tragiek.

In Miami, waar oude ballingen en jongere migranten bidden bij de Maagd van de Caridad del Cobre (de patrones bij wie zowel revolutionairen als hun tegenstanders troost vinden), wordt het debat ’s zondags nog steeds heftig gevoerd: wat àls? Wat als de presidentsverkiezingen van 1952 waren doorgegaan en Fidel Castro niet tegen Batista in het verzet was gegaan? Wat als Batista de charismatische rechtenstudent Castro na diens gedurfde maar mislukte aanval op de Moncada-kazerne, in 1953, geen amnestie had verleend? Wat als Castro’s jacht Granma het barre winterweer eind 1956 het hoofd niet had geboden, en hijzelf, broer Raul, Ché Guevara en tientallen andere revolutionairen in zee verdronken waren veeleer dan op zuidoost-Cuba te landen en daarvandaan de guerrillaoorlog te ontketenen? Wat als New York Times-journalist Herbert Matthews geen kiekjes had gemaakt in de Sierra Maestra, en Fidel dus niet uit de doden had opgewekt - bij wie Batista en talloze Cubanen hem waanden?
Wat àls? Tja, dan was de bemiddelde boerenzoon uit Birán vast minder bekend en bemind geweest. Ook de vraag of de Cubaanse revolutie zich in dat geval wel voltrokken zou hebben, spookt tot vandaag door de geesten. In Miami heet het dat de Revolución het werk van één leerling-tovenaar is die zich schaamteloos de sociaal-politieke voedingsbodem ervan had toegeëigend. Havana zegt dan weer dat het de stuwende kracht van de massa’s is die de revolutie heeft gemaakt – en dat Fidel ‘hooguit’ met het daartoe benodigde leiderschap belast werd.
Fidel Castro. Zoals alle nieuwigheden op Cuba kwam ook hij uit de Oriente. Daar had in 1492 Columbus voet aan wal had gezet. Daarlangs ook kwamen christendom en Spaanse taal de Nieuwe Wereld binnen. Daar, als een soort Amerikaans Jeruzalem, werd Santiago gesticht, de naar de Galicische patroonheilige genoemde eerste hoofdstad van Cuba. Vanuit het oosten waren de slaven uit Afrika op het eiland gearriveerd, zij die Cuba eeuwen later met son en santería zouden begiftigen. Via het oosten was het dat via Haiti ook het ideeëngoed van de Franse revolutie zich op Cuba verspreidde. In het oostelijke Playitas ten slotte maakte in 1895 Martí zijn geheime landing, vastberaden om gewapenderhand korte metten te maken met 400 jaar Spaanse overheersing.
Geen natie zonder mythes, Cuba is geen uitzondering. Als de Oriente altijd al de motor van de veranderingen geweest was, dan kon het niet verwonderen dat ook Fidel Castro - wiens vereenzelviging met Martí zo krachtig was dat het geen enkele Cubaan kon ontgaan dat hij diens bloedig gesmoorde levenswerk zou afmaken – van daar kwam. Vanuit het oosten, in meerdere kolonnes, rukten Fidel en zijn barbudos eind 1958 naar Havana op. Zo makkelijk was de hoofdstad op 1 januari gevallen dat Castro zelf er die dag niet bij was. Na een landelijke triomftocht van een week pas, tronend op een jeep, een medaille van de Maagd om de hals en zijn geweer losjes over de schouder reed hij Havana binnen, als Christus in Jeruzalem.

Modus vivendi

Dat tussen belijders en verketteraars van de revolutie vijftig jaar later nog altijd de Koude Oorlog woedt, en dat de vele schakeringen tussen pro en contra maar stapvoets veld winnen, spreekt voor het breukmoment dat 1959 was. Anders dan de sovjetminnende Raúl en de uitgesproken linkse Ché wimpelde Fidel aanvankelijk met klem de aantijgingen af dat hij communist was. Naarmate het revolutionaire project zich echter radicaliseerde en Havana de banden met Moskou aanhaalde, werd duidelijk dat het omgekeerde waar was. Ook de vraag of Fidel een crypto-communist was die zich pas outte toen hij het moment daar rijp voor achtte, dan wel een nationalistische anti-imperialist die noodgedwongen naar hamer en sikkel greep, blijft de gemoederen beroeren. Elk kamp zwaait met feiten, cijfers en citaten die de eigen stelling bekrachtigen.
Een cruciale tweespalt gaat ook over de vaart van de revolutie: terwijl haar radicalisering voor de enen intrinsiek geprogrammeerd was door een natie die sinds Martí altijd al het woord ‘revolución’ in de mond genomen had, vloeide ze voor anderen, bijvoorbeeld de laatste VS-ambassadeur op Cuba, Philip W. Bonsal, voort uit het spel van actie en reactie dat zich sinds 1959 ontsponnen had, en waarbij elke zet van Washington in een tegenzet door Havana resulteerde. Bonsal heeft altijd staande gehouden dat indien de VS destijds naar gematigde Castro-opposanten hadden geluisterd, veeleer dan naar de hardste schreeuwers, er een bilaterale modus vivendi ingezeten had.
Zeker is alleszins dat Castro’s revolutie na 1959 in alle hevigheid voorwaarts stuitte. Ondanks de strenge ethiek die de revolutionairen zichzelf voorschreven, werd het Batistische apparaat op bloedige wijze gezuiverd. “Justitie,” zei Fidel, “is minder een kwestie van juridische details dan van morele overtuiging.” Washington hekelde dan wel het gebrek aan gerechtelijk kader waarin de executies zich voltrokken, het bood er zelf geen toen de eerste ballingen luchtmachtbases in Florida gebruikten om aanslagen te beramen en op Cuba gebleven medestanders te bewapenen. Oogsten werden platgebrand, suikerfabrieken gesaboteerd, Operation Mongoose moest tot Castro’s fysieke eliminatie leiden.
De originele doelstellingen van de revolutie waren anders simpel: diversificatie van de economie door haar minder suikerafhankelijk te maken, het dichten van de kloof tussen stad en platteland door een landbouwhervorming, een beter fiscaal stelsel zodat kleinere Cubaanse bedrijven met VS-multinationals konden concurreren, hogere lonen en lagere huren.
Maatregelen, helaas, die Washington een doorn in het oog zijn en Castro steun doen zoeken bij Cuba’s klassieke communisten. Sovjetpremier Anastas Mikoyan komt op visite, de nationalisering van Amerikaanse telefoonmaatschappijen, banken, petroleumraffinaderijen en suikerbedrijven is volop aan de gang en op de militaire parade van 1 januari 1961 is het eerste wapentuig van sovjetmakelij te zien. De rest van het verhaal is bekend: de VS blazen de diplomatieke betrekkingen met Cuba op, de door Kennedy goedgekeurde maar amper gesteunde invasie van de Varkensbaai door Cubaanse ballingen loopt faliekant af en geeft Castro het gedroomde motief om duizenden journalisten, priesters, dissidenten en echte of vermeende CIA-agenten op te rollen. Zo populair wordt de Cubaanse leider dat hij de bevolking moeiteloos meekrijgt in grootse alfabetiserings- of rietkapcampagnes.
Washington zou Cuba pas een niet-aanvalspact bieden na de rakettencrisis van oktober 1962, toen sovjetleider Nikita Chroestsjev 162 kernkoppen op Cuba geïnstalleerd had maar ze er na overleg ter elfder ure met Kennedy ook weghaalde, tot woede van Castro.
Het jaar 1959 had niet alleen de totale ombouw van het bestel ingeluid, de Cubanen zelf zouden Nieuwe Mensen worden, wier emancipatie aan het revolutionaire proces te danken was. De revolutie oogde fris, jong en onvervaard. Nog steeds verbitterd door het verlies van de Spaanse Republiek en de ontsporingen in de Sovjetunie, vond de linkse West-Europese intelligentsia eindelijk soelaas in Cuba, een eiland dat vroeger nooit in hun gezichtsveld was opgedoken.
Maar de revolutionaire roes bleef niet duren. De verontwaardiging over de opsluiting van homoseksuelen en andere sociaal ongewensten in
werkkampen, Castro’s steun aan de sovjetinvasie in Tsjecho-Slowakije, de nationalisering van de laatste restjes privésector in de lage middenklasse, de dramatische mislukking van de Suikeroogst van Tien Miljoen of de Vijf Grijze Jaren waarin elke intellectueel of artiest die boven het maaiveld uitkwam weggerangeerd werd: velen hadden hun idealisme van weleer in het beste geval door realisme vervangen, indien niet door ontgoocheling. Door het VS-embargo was Cuba economisch bovendien compleet van Moskou afhankelijk geworden en was de experimentele fase van weleer verruild voor strakke institutionalisering.
Lage lonen, lege winkelrekken en rantsoenering. Hoewel de Cubanen gewend geraakt waren aan een permanent crisisgevoel, blikken velen vandaag op de jaren ‘70 terug als waren ze een gouden tijdperk. Cuba was tot de Comecon toegetreden zodat consumptieartikelen ruimer in de voorraad waren dan vroeger. Gezondheidszorg, opleiding en sociale zekerheid hadden reuzensprongen voorwaarts gemaakt.
En toch, de stagnatie loerde om de hoek. In twee grote golven waren al tienduizenden Cubanen met ‘Castro-enteritis’ naar Miami vertrokken. De asielzoekerscrisis van begin 1980 bereikte een hoogtepunt toen Castro onverwacht 125.000 Cubanen per boot naar Florida liet opkrassen, marielitos die niets te maken hadden met de hoge en middenklasse die zich daar eerder had gevestigd en er zich ook niet welkom voelden, al was het maar omdat Castro ook criminelen, geesteszieken en andere probleemgevallen onder hen gemengd had.
Geen Cubaan die het op dat moment vermoedde, maar de crisis van 1980 was het grimmige voorspel op wat een decennium later zou gebeuren. Glasnost en perestrojka, twee begrippen die Fidel als een vloek in de oren klonken, hingen als een donkere schaduw boven zijn regering. Wie al te openlijk met Gorbatsjov of de vrije markt flirtte werd zonder omzien op een zijspoor gezet, Sputnik en andere populaire sovjettijdschriften werden niet langer verspreid.

De barre jaren negentig

Velen, zeker in Miami, hadden zich sterk gemaakt dat na Warschau, Praag en Boedapest Havana de volgende domino zou zijn. Maar dat zou al spoedig een blunder van formaat blijken - de hoeveelste al? Anders dan het oostblok was het Cubaanse bestel grotendeels het werk van het
volk zelf geweest, veeleer dan dat ze door een vreemde mogendheid was opgelegd. Bovendien misten de landen van Oost-Europa wat Cuba wel bezat, een charismatisch leider wiens project nu eenmaal wereldwijde fascinatie had gewekt. Voor Fidel Castro was permanente spanning bovendien altijd al een strategisch principe geweest, zodat de Cubanen alles welbeschouwd, en ondanks een enorme nieuwe exodus, het hoofd boden aan de gedwongen verarming die de Speciale Periode om het lijf had. Cuba was zes miljard dollar jaarlijkse sovjetsubsidie kwijtgeraakt en had zich - zoals de partijkrant Granma toen schreef - bij wijze van “noodzakelijk kwaad” op het toerisme gegooid. Dollars binnenhalen werd zowel voor staat als burger het ordewoord.
De revolutie paste zich flink aan: het leger, waarvan duizenden soldaten even tevoren triomfantelijk uit Angola waren teruggekeerd, werd ingekrompen en officieren werden managers van staatsbedrijven; de ooit zo verfoeide jaren vijftig werden muzikaal en esthetisch opnieuw in de armen genomen, overigens niet alleen omdat daar geld mee te rapen viel. Het communisme bleef dan wel overeind, Marx werd opgeborgen, Martí kwam zijn legitieme plaats weer innemen en de natie stond opnieuw centraal. Economische hervormingen lokten buitenlandse investeerders en zelf konden de Cubanen in vele beroepsgroepen voor zichzelf werken in plaats van voor de staat.
Toch herinneren miljoenen Cubanen zich de jaren ’90 als die waarin ze ersatzkoffie dronken en het rantsoenboekje recht gaf op ocni’s (‘objetos comestibles no identificados’, zoals de volksmond de ondefinieerbare vleesballetjes bestempelde). Het waren jaren van schaarste, waarin het nationale calorieverbruik onder de grens dook en waarin onderwijs en gezondheidszorg, de pijlers van het revolutionaire zelfbewustzijn, een dreun van jewelste kregen.
Heel wat sociaal-economische indicatoren hebben nog steeds hun niveau van 1989 niet gerecupereerd. Toch hebben de nieuwe bondgenoten Rusland, China, Brazilië en als primus inter pares het Venezuela van Hugo Chávez, Cuba nieuwe zuurstof gegeven. Fidel Castro, die zich in de zomer van 2006 door plotselinge ziekte het feest voor zijn eigen 80ste verjaardag door de neus geboord zag, droeg het bestuur feilloos, en zoals grondwettelijk voorzien, over aan de eerste vicepresident van de Consejo de Estado, het hoogste regeerorgaan. Sinds augustus van dat jaar, en zeker nu hij begin 2008 de interimstatus voor het volwaardige presidentschap wisselde, deelt Fidels jongere broer en oud-minister van Defensie Raúl de lakens uit.
Als een emeritus beperkt Fidel zelf zich intussen tot het schrijven van ‘reflexiones’ en pleegt hij adviserende telefoontjes met de Plaza de la Revolución. Op recente beelden oogt hij schriel en zwak. Dat hij echter in veel dossiers nog steeds het laatste woord heeft, is zonneklaar. Wat dan weer niet klopt, is dat er niets veranderd is, en dat Raúl met handen en voeten aan de Líder Máximo gebonden blijft.
Eerder dit jaar gingen enkele heilige huisjes opvallend snel tegen de vlakte en werden potentieel belangrijke hervormingen in de steigers gezet - zeker in de zwaar onderpresterende landbouw, waar winst, loon naar werken, marketing en buitenlandse investeringen niet langer taboe zijn. Ook in de Cubaanse pers zijn toon en inhoud veranderd. Anno 2008 gaat echter vooral de burger kritischer en gedurfder met het stelsel om dan ooit tevoren.

Thuis blijven of emigreren

Maar dat het allemaal erg traag gaat, als een processie van Echternach - zeker sinds de ongenode gasten Gustav, Ike en Paloma over het eiland zijn geraasd en er oogsten en woningen hebben verwoest - betwist niemand. Alleszins de jonge Cubanen, bij wie het revolutionaire vuur vaak alleen nog smeult, als het al niet compleet gedoofd is, snakken naar meer, sneller en beter. Naar vrijheid om te reizen, naar goedkoop en legaal internet, naar ruimere creativiteit en meer plaats voor eigen initiatief en vrije mening.
De onafhankelijke Cubaanse film Personal Belongings, vorig jaar in première gegaan op het Festival del Cine Pobre in het Oost-Cubaanse Gibara, vertelt er alles over: een jonge man, een jonge vrouw, hij is alle illusies kwijt, zij wil bewijzen dat er op Cuba wél te leven valt. Als Romeo en Julia worden de twee verscheurd tussen thuis blijven of emigreren. In haar op Cuba onleesbare, in Europa met meerdere prijzen bekroonde blog Generación Y ironiseert Yoani Sánchez dan weer over de plagerige absurditeiten waar het bestel de Cubanen in meeneemt. Downloadbaar of niet, onder de mantel circuleren volop minidisks van Sánchez’ rebelse blog. De autoriteiten geven haar op gezette tijden een veeg uit de pan, maar de blogster in de cel gooien zoals met tientallen dissidenten is gebeurd, zou de multilaterale geloofwaardigheid die Raúl sinds zijn aantreden heeft opgebouwd, aan diggelen slaan.
Kan de revolutie 50 jaar na Batista’s vlucht zichzelf vernieuwen? Een kleine stap voor de democratie zou al een grote stap voor de revolutie zijn. Wat zal er op het uur U gebeuren, de blind spot waarop Fidel of Raúl biologisch van het toneel verdwijnen? Washington kon zich tot dusver weinig anders voorstellen dan dat er in enkele uren tijd een compleet nieuw, VS-gezind regime in het zadel zit. Maar dat tabula-rasascenario is zelfs in Miami niet langer bon ton. Ook meerdere dissidenten pleiten vandaag tegen de algehele ontmanteling van de revolutie, al is het maar omdat op die manier aan het hart van de natie geraakt zou worden, en omdat de Cubanen na 50 jaar revolutie niet in zijn voor nog maar eens een radicale omslag – nu in omgekeerde richting.
De meeste waarnemers gaan ervan uit dat in de afweging tussen wat er te winnen valt en wat te verliezen, de Cubanen uiterst behoedzaam zullen zijn. Cubaspecialist Antoni Kapcia deelt de burgers in drie segmenten op. Een derde zou de revolutie zijn afgevallen, een ander derde klaagt steen en been maar is passief loyaal, nog een derde blijft erin geloven en neemt actief aan de revolutionaire riten deel.
Alles pleit met andere woorden voor het scenario van de strikte geleidelijkheid. Daarbinnen zou de erg gekoesterde sociale dimensie van de revolutie overeind blijven en kan de erfenis van Fidel Castro zich als historisch en politiek ijkpunt handhaven. Maar om de levensstandaard te verhogen en enkele fel begeerde basisvrijheden toe te staan, zal de stem van de vernieuwers luider moeten klinken.
Na vijftig jaar zullen Fidel en Raúl Castro er alles aan doen om Cuba in werkbare staat aan de volgende generatie over te dragen, haar komt de loodzware maar haalbare taak toe de revolutie een nieuw gezicht te geven. Niemand betwijfelt dat leger en partij aanvankelijk een hoofdrol zullen blijven spelen. Naar wie straks echter het laatste woord zal gaan, hebben ook de Cubanen het raden. Het Partijcongres later dit jaar zou klare wijn kunnen schenken.


© Lode Delputte 2008